Als je als pleegkind in een gezin wordt verwelkomt, is dat fijn. Een pleeggezin of een gezinshuis geeft vaker het gevoel van een thuis dan een leefgroep. Wie wil dat nu niet, een thuis, een ‘gewoon’ leven, met een mama en een papa? Je kan ze papa of mama noemen, of bij de voornaam, wat jij fijn vindt.
De kinderen bij ons in het gezinshuis noemden ons vaak buitenshuis papa en mama en binnenshuis bij de voornaam. Buiten de deur voorkwam dat vaak onnodige vragen en ze hadden zo ook sneller het gevoel ‘normaal’ te zijn, een kind in een gezin. Zoals zovelen.
Echter weten veel kinderen, als ze ’s avonds op bed liggen, dat die man of vrouw beneden niet hun vader of moeder is. Het ene kind kan zich daar sneller bij neerleggen dan een ander. Zeker als de vader en- of moeder overleden is, of niet bekend is waar ze zijn. Als er wel een vader of moeder in beeld is, blijft dat in het hoofd van een kind zitten. Dat is niet uit het geheugen te wissen. Waarom ben ik hier en niet bij haar? Denkt ze wel aan mij?
Toen ik met pleegzorg in aanraking kwam, verraste het mij, dat ondanks alle shit en ellende waarin een kind soms is opgegroeid, de band met de moeder blijft. Het gemis. Nieuwsgierigheid naar waar ze is, hoe ze is. Het waarom ze niet meer voor je kan zorgen. Pas op latere leeftijd komt er soms boosheid of onbegrip, maar op jongere leeftijd is er vaak verdriet en die ‘roze wolk’ dat ‘ik snel weer bij mijn mama kan gaan wonen’.
Gelukkig houden veel pleegkinderen, ondanks dat ze uit huis geplaatst zijn, contact met hun moeder. Opvallend voor mij blijft dat vaders vaak niet meer in beeld zijn. Blijft typerend. Er zijn echter ook kinderen die vanaf jongs af aan in een pleeggezin zijn geplaatst en hun moeder nooit gekend hebben. Zo ook onze oudste pleegzoon.
Er gingen periodes voorbij dat hij het er nooit over had. Rond zijn puberteit speelde het wel even meer in zijn leven. Hij las meer over het land waar zijn ouders vandaag kwamen. Vroeg zijn voogd meer over het hoe en het waarom. Maar hij zette nooit echt door om te gaan zoeken.
We hebben er altijd open over gepraat. Met alle kinderen. Dat wij nooit hun papa en mama zullen worden. Dat ze elders een papa en mama hebben, wie nu niet in staat zijn om voor ze te zorgen, om wat voor reden dan ook. Dat ze daarom bij ons wonen. Bezoekjes afleggen in gevangenissen, bel afspraken, het sturen van een kaartje op de verjaardag, we hebben het allemaal gestimuleerd, om zo het contact maar te behouden. Hoe dun het lijntje soms ook was. Onze oudste pleegzoon heeft dat lijntje met zijn moeder echter nooit gehad.
Jaren verstreken. Hij verliet het gezinshuis, volgde opleidingen, werd volwassen. Hij leerde veel, met vallen en opstaan. Uiteindelijk heeft hij nu, bijna 25 jaar oud, een eigen huis en meer rust in zijn leven. De vragen rondom zijn moeder, zijn roots, had hij even ‘geblokt’. Het zal vast door zijn hoofd hebben gespeeld, maar hij had de afgelopen jaren even genoeg aan zichzelf.
Zijn biologische halfzusje heeft vanaf jongs af aan altijd bij hem gewoond in een pleeggezin. Toen ze later in leefgroepen terecht kwamen is er altijd contact gebleven. Zij had naar mate ze ouder werd altijd meer drang om hun moeder te zoeken. Zeker toen ze ook haar eigen plek had en meer rust in haar leven. Initiatief kwam uiteindelijk dus meer vanuit haar kant in de uiteindelijke zoektocht, maar onze pleegzoon stond er zeker achter.
Tijdens onze zomervakantie werd ik gebeld door hem. “Mijn moeder is gevonden”, flapte hij er gelijk uit. Snel gegaan, mede door social media. Hij had haar al een paar keer aan de telefoon gehad. Na ruim twintig jaar je moeder aan de lijn, bizar. Foto’s werden al snel over en weer gestuurd. Het blijkt dat er veel familie is, halfbroers en zusjes. Het is ook bekend waar zijn vader woont. Veel informatie tegelijk voor hem, ik hoor het aan zijn stem. Blijdschap, maar ook onzekerheid, vragen. Wat heeft dit voor gevolgen? Wat kan en wil ik ermee?
De familie blijkt in Londen te wonen en ze worden gelijk uitgenodigd om het vliegtuig te pakken. Eerst is er twijfel bij hem. Het gaat nu wel opeens heel snel. Van niets naar heel veel. Wil ik dit al?
Zijn zusje is gelijk dol enthousiast, wil wel gelijk naar Londen. Dan komt hij zelf tot de mooie conclusie; “Als ik ga, dan samen met haar. “Het moment dat we na zoveel jaren onze moeder gaan zien, wil ik samen met haar doen”. “Dat moment komt nooit meer”.
Een week later stappen broer en zus samen in het vliegtuig. Hoe bijzonder. Hij heeft nog nooit zoveel berichten in een week tijd gestuurd. Foto’s die mij ontroeren. Daar staat hij, glunderend tussen zijn vader en moeder. Na zoveel jaren. Kippenvel.
Bij thuiskomst bel ik hem. Hij is moe. Het was een bijzondere week, verteld hij. Daar stonden op het vliegveld gewoon echt zijn moeder en zijn halfbroer hem op te wachten. Het was geen ’tranentrekker Spoorloos scene’ zoals hij het zelf mooi verwoordde, maar het voelde wel gelijk goed, warm. Hij heeft heel veel familie ontmoet. Veel gepraat. Over het waarom hij is afgestaan. Hoe hun leven is verlopen. Over het waarom zij nooit is gaan zoeken is hij kort en bondig; dat veranderd toch niks aan de situatie. Belangrijkste is dat ze er nu wel zijn. Heel veel familie na meer dan twintig jaar.
De rust weer thuis in Nederland vindt hij fijn. Het was toch een drukke week. Altijd familie over de vloer, emoties. Thuis even alles laten bezinken. Nadenken wat hij ermee wil. Hoe hij het contact gaat vorm geven.
Ik vind het zo fijn voor hem. Hoe het contact ook gaat worden in de toekomst. Het besef dat er familie is. Dat je er onderdeel vanuit mag maken, zal hem goed doen. Dat gun je ieder kind. Familie. Armen om je heen.